Sleutelwaarden in de fotografie
Ze bepalen belichting en scherpstelling
Je kent ze vast wel… Maar wat betekenen ze nu precies ?
– Diafragma
– Sluitertijd
– ISO waarde
1. Diafragma (opening)
Bepaalt de hoeveelheid binnenvallend licht.
f/1.4 (laat véél licht door) ….. f/22 (laat weinig licht door)
f/1.4 (weinig scherptediepte) ….. f/22 (veel scherptediepte)
2. Sluitertijd
Dit is de tijdsduur gedurende dewelke er licht op de beeldsensor valt.
1/2 sec (bewegingsonscherpte) …… 1/500 sec (geen bewegingsonscherpte)
De bewegingsonscherpte ontstaat door:
– een bewegend onderwerp.
– beweging van de camera zelf.
3. ISO waarde
Is een maatstaf voor de gevoeligheid van de sensor.
Bij veel licht :
ISO 50 (lage gevoeligheid): weinig ruis, hoge kwaliteit van de foto.
Bij weinig licht :
ISO 6400 (zéér hoge gevoeligheid) veel ruis, lage kwaliteit van de foto.
4. Correcte belichting = combinatie van deze 3 waarden
Fotografeer je op “AUTO” dan bepaalt de camera de juiste balans.
– optimale belichting.
– optimale scherptediepte.
– geringe bewegingsonscherpte.
Fotografeer je MANUEEL, dan moet jij de juiste balans kiezen.
Je hebt op deze manier het resultaat meer in eigen handen.
Soms is een onscherpe achtergrond of een zekere mate van bewegings-onscherpte in het beeld juist gewenst.
– Als algemene regel voor de ISO-waarde geldt:
ISO 200 is een goed gemiddelde.
Bij donker kan is ISO 400 of 800 beter zijn.
Wil je juist een lange(re) sluitertijd, kies ik voor ISO 100 of lager.
– Als algemene regel voor het Diafragma geldt:
Voor portretfotografie: diafragma f/2.8 of f/4 (weinig scherptediepte)
Voor landschapsfotografie: diafragma f/16 of f/11 (veel scherptediepte)
Voor allround gebruik: diafragma f/5.
– De juiste keuze van de Sluitertijd dan volgt uit:
De gekozen ISO-waarde en het diafragma (zie schaal belichtingsmeter)
Wanneer we door de zoeker van ons toestel kijken, zien we in veel gevallen de interactie tussen deze 3 basiswaarden veranderen. Het resultaat van het aanpassen van de éne waarde heeft duidelijk zijn effect op de andere waarde. We moeten er naar streven om de naald van de belichtingsmeter zoveel als mogelijk in de middelste stand te krijgen (dus géén onder- en/of geen overbelichting.
Controleer of de sluitertijd het fotograferen uit de losse hand nog toelaat. Zo niet, gebruik een statief of kies toch voor iets andere waarden.