Bediening

De bediening van je fototoestel

– De 5 basis standen op je fototoestel –

1. AUTO (automatisch)

De camera stelt zelf alles automatisch in.

Geen zorgen over SluitertijdDiafragmaISO-waarde en flits. 

Dit is de makkelijkste stand.

2. P (programmakeuze)

Met deze halfautomatische stand heb je meer keuzevrijheid. 

De belichting (+ of -) kun je zelf instellen 

Je bepaalt zelf of je al dan niet flitst. 

Diafragma en Sluitertijd kun je ook zelf instellen. 

3. Tv of S (Time value of Sluitertijd)

Met deze stand bepaal jij zelf je sluitertijd. (bewegingsonscherpte)

De camera past het diafragma aan.

Deze stand kies je als je bijvoorbeeld bewust bewegingsonscherpte wil hebben.

4. Av of A (Aperture value of Aperture – Opening)

Met deze stand bepaal jij zelf je diafragma. (dieptescherpte)

De camera past de sluitertijd aan.

Deze stand kies je om je onderwerp scherp en de achtergrond onscherp te hebben (scherptediepte).

5. M (Manueel)

Met deze stand bepaal je alles zelf. 

Sluitertijd, Diafragma ISO-waarde stel je zelf in. 

Met deze stand maak je van je fototoestel als het ware een analoog toestel.

De overige symbolen op je fototoestel –

Portret met maan:

Nachtstand – Volautomatische instelling, maar zonder flits.


Flitssymbool:

Volautomatische instelling, maar met flits.


Rennend mannetje:

Voor foto’s van bewegende onderwerpen (snelle auto / sporters – korte sluitertijd)


Tulp:

Voor macrofotografie, foto’s van heel kortbij (bloemen / insecten / details)


Berg:

Voor landschappen – kleine diafragma dus veel scherptediepte.


Gezichtje:

Voor het maken van portretten (groot diafragma)